Het verdwenen schilderij (fragment)

Uit het boek ‘Dingęs Paveikslas’ van Kęstutis Kasparavičius

omslag verdwenen schilderij.jpg

Het was precies zeven uur in de avond toen de gasten zich begonnen te verzamelen bij het huis van Professor Adelbert.
De heer des huizes was een vooraanstaande en eerbiedwaardige hond afkomstig uit het beroemde geslacht van de Labrador Retrievers. Hij was een groot liefhebber en kenner van kunst en was dol op muziek, vooral van de oude blafliederen bij maneschijn. Professor Adelbert woonde in een oud huis van rode baksteen, dat aan alle kanten was omgeven door een weelderige, keurig gesnoeide, groene meidoornhaag. De voorkant van het huis was dichtbegroeid met klimop en daarom kleurde het hele onderste gedeelte diepgroen, met uitzondering van de witgeverfde ramen en de stevige essenhouten deur. Alleen hier en daar schemerde de door de vele eeuwen gladgeslepen bakstenen nog rood tussen de takken door, alsof ze probeerden te bewijzen dat ook in deze wereld niet alles was verdwenen.

De gasten verzamelden zich in de eerste plaats bij Professor Adelbert omdat ze ervan hielden om lekker en veel te eten. Maar er was ook een andere, weliswaar iets minder belangrijke reden. De gastvrije heer des huizes wilde aan iedereen zijn nieuwe aanwinst laten zien: Het schilderij dat hij onlangs op een veiling had gekocht. Hij had de meest eerbiedwaardige en vooraanstaande burgers van de stad uitgenodigd – die bovendien goede vrienden van hem waren – om het schilderij te komen bekijken.

De eerste die op zijn fiets kwam aanrijden was Dokter Bernard, een beer. Hij begreep weinig van kunst maar was een erg hartelijk en goedmoedig dier. Bernard was in de wijde omgeving beroemd geworden toen een patiënt die hij had behandeld, als door een wonder in leven was gebleven.
Als tweede, leunend op het handvat van een houten wandelstok, arriveerde Doctor Desiderius, een wijze en zeer geleerde bok, die was afgestudeerd in de Humanitaire Wetenschappen. Dat hij geleerd was kon je zien aan zijn waardige houding en aan de ovale bril op het puntje van zijn neus. Hoewel hij een onberispelijke opvoeding had genoten, kon hij geen weerstand bieden aan de verleiding om schijnbaar toevallig zijn tanden een paar keer in de groene haag te zetten toen hij erlangs liep.
Daarna kwam Advocaat Ildefons aangewaggeld, een slimme en ervaren eend die aan de andere kant van de straat woonde. Op zittingen van de rechtbank begon hij tijdens het verdedigen van de beklaagde altijd zo luid en hinderlijk te kwaken, dat de rechter de verdachte maar gauw vrijsprak omdat hij bang was gek te worden van het gekwaak van de Advocaat.
De volgende was Gravin Charlotte, op hoge hakken en gracieus met haar heupen wiegend. Ze was een vooraanstaande dame in het stadje, maar bleef – hoewel ze Frans kende en chique kleren droeg – toch maar gewoon een varken. Deze keer ging Charlotte gekleed in een elegante avondjurk van lichtblauwe zijde. Een smaakvolle halsketting met turkooizen sierde haar hals en in haar oren schitterden  prachtige oorbellen van blauwe lapis lazuli. De Gravin bezocht alle belangrijke  feesten en partijen, hoewel niemand haar daar gewoonlijk voor uitnodigde. Trouwens, ze was ook deze keer niet uitgenodigd. Iedereen wist namelijk hoeveel ze kon eten. En dat is zelfs voor een varken onvergeeflijk.
Vervolgens arriveerde er een tweetal katten in een luxe, rode cabriolet. Het waren Consul Maurice en zijn vrouw Babette. Niemand hier kende het stel goed, aangezien ze nog niet zo lang geleden naar dit stadje waren verhuisd. Hiervoor hadden ze in het verre Siam gewoond en nu was kater Maurice benoemd tot consul van het Koninkrijk Siam. Zijn vrouw en hij konden zo mooi spinnen dat iedereen hen meteen vertrouwde. En daardoor maakten ze een heel goede indruk.
Inspecteur Reinaert kwam haastig aangelopen. Hij was een beetje aan de late kant. Hij had een dikke, roodgeblokte sjaal om zijn hals gewikkeld en zijn ouderwetse pet stond stevig op zijn hoofd. Je kon zien aan zijn doordringende blik en zijn waakzaam naast zijn pet uitstekende oren dat geen enkel detail hem ontging. Hij was een vos. Dat verraadde de roodbruine pluimstaart die onder zijn colbert uitstak. De Inspecteur droeg een eenvoudig kostuum van bruin lakense stof. In de ene zak van zijn colbert zat het vergrootglas dat detectives altijd  bij zich hebben. In de andere – voor het evenwicht, zodat zijn jas niet scheef hing – Geheim Agent Ulf, een kleine, zwarte mol. Uit niet helemaal betrouwbare bronnen had hij het gedeeltelijk betrouwbare gerucht vernomen, dat op het feestje een diefstal gepleegd zou kunnen worden. Maar het was niet duidelijk wie van plan was om wat voor object dan ook te gaan stelen.
Als laatste kwam papegaai Letitia aangevlogen: zonder te stoppen dook ze rechtstreeks door de open deur naar binnen. Omwille van de waarheid moet worden gezegd dat er ook nog een paar piepkleine gasten langskwamen. Maar dan wel zo klein dat niemand merkte dat ze er waren. Niemand zag wat ze aten, wat ze dronken en wanneer ze weer weggingen. Als ze al waren weggegaan …

Professor Adelbert ontving zelf zijn gasten. Hij kwispelde gastvrij met zijn staart en nodigde ze stuk voor stuk vriendelijk uit om binnen te komen. “Komt u binnen, alstublieft. Wees niet bang. Ik ben erg blij met uw bezoek. U bent van harte welkom. Wat fijn om u te zien. Bent u inderdaad uitgenodigd? Wat een mooie oorbellen heeft u ..! Is dat plastic? U ziet er prachtig uit”, zei hij tegen zijn gasten, terwijl hij iedereen vriendschappelijk een poot gaf. Het pootje van poes Babette schudde hij niet alleen maar hij kuste het ook nog.
De gasten liepen op hun gemak naar binnen. Lakei Silvester, een oude, trouwe haas die ondanks zijn hoge leeftijd nog steeds ongelooflijk snel was – wat voor een lakei bijzonder belangrijk is – begeleidde hen naar de salon. Alleen Consul Maurice, die zijn vrouw tot aan de deur had vergezeld, verontschuldigde zich beleefd. Hij kon helaas niet deelnemen aan het feest. Want hij moest dringende zaken afhandelen, die verband hielden met het behalen van bepaalde ambitieuze doelstellingen.
“Ach, is dat zo, wat jammer ...”, zei de gastheer met oprechte teleurstelling.
Maar Gravin Charlotte, die had gehoord dat Maurice weer wegging, kon haar opwinding nauwelijks verbergen. Ze werd duizelig bij de gedachte alleen al dat er voor haar meer zou overblijven van die verrukkelijke aardbeientaart waarop de Professor zijn gasten gewoonlijk trakteerde. 

Eindelijk hadden alle voorname gasten zich in de salon verzameld en begonnen druk met elkaar te praten. Lakei Silvester bracht hapjes en drankjes, waarmee hij niet alleen varken Charlotte maar ook de bedaarde bok Desiderius een groot plezier deed.
De salon van Professor Adelbert was zorgvuldig en met liefde ingericht. Op de eenvoudige maar romantische schoorsteenmantel brandden een paar witte kaarsen. Op de blanke, larikshouten vloer stonden een chique sofa, enkele tijdloze stoelen en een elegante, oude fauteuil die blijkbaar herinnerde aan de mistige tijden, toen de Retrievers nog maar net hiernaartoe waren verhuisd uit het verre, gure Labrador. Aan het andere eind van de kamer, op een grote, met een wit tafelkleed gedekte mahoniehouten tafel, pronkte een aardbeientaart van imposante afmetingen, die ongeduldig op de aandacht van de gasten wachtte.
Aan de muren hingen kostbare schilderijen, waarvan het grootste deel door oude meesters was geschilderd. Ze getuigden van de uitstekende smaak en voorliefde van de Professor. Er waren zowel jachttaferelen als portretten van zijn voorouders, die de sfeer van nostalgie ademden. Er hingen zelfs enkele fraaie stillevens met botten.

Op een teken van de gastheer wilde haas Silvester een vuur in de haard aanleggen om het nog knusser te maken, maar poes Babette vroeg hem om dat niet te doen. “Ach neem me niet kwalijk, maar ik ben allergisch voor roet en bovendien kunnen de vonken mijn nieuwe jurk beschadigen”, spon ze met een zoet, engelachtig stemmetje.
De vrouw van de consul zag er inderdaad schitterend uit in haar roze fluwelen jurk die zo goed bij haar zachte, witte vachtje paste.
En toen kondigde de gastheer het hoogtepunt van de avond aan. Maar dat was niet de grote aardbeientaart, zoals sommige gasten stiekem hoopten. Professor Adelbert nodigde iedereen uit bij een schilderij in een vergulde lijst. Dat hing aan de muur tussen een fraai portret van zijn grootmoeder en een klein schilderijtje met daarop een kat achter de tralies.  Het schilderij heette “De Kettinghond”. Er was een zielig hondje op afgebeeld. De hond stond bij een hok en keek mistroostig in de nevelige verte.
“Hier is het schilderij´, zei Professor Adelbert en voegde eraan toe, zonder zijn trots te verbergen: “De schilder is Paulus Potter, van de Delftse School.”
“Je kunt zien dat het schilderij een hele tijd geleden is gemaakt”, zei Doctor Bernard, waarbij hij het hondenhok bedoelde, dat er bijzonder belabberd uitzag.
“In 1650”, antwoordde de gastheer zonder met zijn ogen te knipperen, ergens in Nederland.”
“Sombere en onmenselijke tijden!” kwaakte Advocaat Ildefons, terwijl hij naar de vreselijke, ijzeren ketting keek, waarmee de hond aan het hok was vastgemaakt.
“Aan de andere kant had hij het misschien zo slecht nog niet”,  voegde Inspecteur Reinaert eraan toe, terwijl hij door het vergrootglas het grote, afgekloven bot in de linker benedenhoek van het schilderij bestudeerde.
“Dat bot is zo realistisch geschilderd dat je het wel zou willen aanraken”,  wierp haas Silvester er schuchter tussendoor.
“Ik zou je niet aanraden om dat te doen. Ik denk niet dat de Wolfshond dat erg leuk zou vinden”, waarschuwde de bedachtzame vos de haas.
“De dieren hadden in die tijd ook een plek om met de feestdagen naartoe te gaan”, merkte beer Bernard op terwijl hij op een klein, knus kerkje aan de andere kant van de rivier wees, dat boven de bomen uitstak.
“Wat glinstert het puntje van de neus van de hond charmant!” verzuchtte poes Babette verrukt.
“En ik ben van mening dat je aandacht moet schenken aan het spel van licht en schaduw op de voorgrond. En vooral aan de harmonie van de koude en warme tonen op de vacht van de hond. Dat versterkt in hoge mate de dramatiek van de uitgebeelde scene”, begon de geleerde bok Desiderius, die zich niet langer kon inhouden. Hij was ervan overtuigd dat niet een van de hier verzamelde dieren ook maar een ietsepietsje verstand had van schilderkunst en vervolgde daarom: “Kijk hoe de ruimte wordt verdeeld door de lichtbundel die uit de hemel valt en hoe diep de kleur van het hondenhok is.”

Omdat alle anderen verlegen naar het schilderij staarden en geen woord zeiden, leuterde de bok nog een hele tijd over de compositie, die vol was van perfecte harmonie, over de oogverblindende illusie van de schittering, over de nostalgische visie op schoonheid en rust, en zelfs over hoe de gebogen vormen van de hond de hoekige ruimte van het hok transformeerden.
“Grote goedheid, wat kletst die een onzin!” dacht Inspecteur Reinaert bij zichzelf en ging verder met het aandachtig door zijn vergrootglas bestuderen van het schilderij. En plotseling, tot zijn grote vreugde, ontdekte hij aan de andere kant van de rivier een paar koeien die je met het blote oog nauwelijks kon waarnemen. Twee koeien lagen op het gras en eentje dronk water uit de rivier.
“Wat interessant!” verbaasde de vos zich in stilte. “Wat moet het water van de rivier in die tijd schoon en helder zijn geweest dat je het zomaar kon opzuigen. En dan zo dichtbij de kant. Maar een paar stappen door het water.”
Gravin Charlotte had niets begrepen van wat Doctor Desiderius daarnet had verteld en zei daarom alleen maar: “Deze hond heeft zulke betoverend dromerige ogen.” Eigenlijk zouden we moeten vermelden dat niet de dromerige ogen van de Kettinghond de aandacht van de Gravin trokken, maar eigenlijk de geurige aardbeientaart in het verste deel van de salon.
“Ik vind dit schilderij gewoon mooi”, kwetterde papegaai Letitia zorgeloos, terwijl ze kris-kras langs het schilderij vloog en het aandachtig van dichtbij bestudeerde.

Toen de gasten het indrukwekkende kunstwerk naar hartenlust hadden bewonderd, nodigde de gastheer iedereen uit om naar het andere einde van de salon te gaan en daar een stuk aardbeientaart te nemen. De gasten hadden niet veel aansporing nodig omdat ze - ondanks hun goede verstand en keurige opvoeding - vooral gewone, lieve dieren waren. Niemand merkte dat Geheim Agent Ulf tijdens het eten uit de jaszak van Inspecteur Reinaert sprong en behendig op de lijst van het schilderij klauterde. Hij groef zich haastig in in de grond naast de poten van de hond en niet veel later dook zijn kop al op in het midden van het hok. Toen hij uit de molshoop was geklommen, verstopte hij zich in de hoek naast de ingang van het hok en begon met zijn kleine oogjes aandachtig alles te observeren wat er in de kamer gebeurde.

In de kamer proefden de gasten net van de taart. Papegaai Letitia arriveerde als eerste. Ze vloog de hele salon door en toen ze bij de tafel was aangekomen, pakte ze handig met haar snavel de allergrootste aardbei, die de bovenkant van de taart sierde, en bracht hem naar een veilig plekje op de vensterbank achter het gordijn.
Gravin Charlotte wilde een mooi, niet te groot stukje uit de rechterkant van de taart op haar bordje en daarna een mooi, wat groter stukje uit de linkerkant. Tot slot had ze het zonder te vragen gemunt op een groot stuk uit het midden van de taart. Maar plotseling werd ze tegengehouden door een dreigende blik van Doctor Bernard. De beer had namelijk precies dat enorme stuk voor zichzelf uitgezocht.
Bok Desiderius, die zijn wenkbrauwen veelzeggend had optrokken, testte de smaakeigenschappen van de taart en stak ongemerkt een van de stukjes in de zak van zijn jasje – als appeltje voor de dorst. Kennelijk herinnerde hij zich de treurige en moeilijke dagen van zijn kindertijd. Die had hij buiten doorgebracht, onder een druilerige hemel in een snijdende wind, tussen stekelige en lastig door te slikken distels.

De gasten werden bediend door haas Silvester. Die rende behendig rond de tafel, sneed de taart aan, legde de stukjes op mooie bordjes en spoorde iedereen nadrukkelijk aan om te proeven. Hij serveerde ook koffie of thee, wat de gasten maar wilden. Een imposant stuk taart bracht de zorgzame lakei terug naar de keuken. “Voor het geval er nog een onverwachte of late gast komt”, legde hij zichzelf uit. Inspecteur Reinaert vroeg om sterke, zwarte koffie bij de taart, omdat hij dacht dat koffie hem zou helpen waakzaam te blijven. Hij kon duidelijk merken dat de bedwelmende geur van de aardbeientaart hem afleidde.
“O, wat lekker!”, kwaakte Advocaat Ildefons luid van genot toen hij de eerste hap van de taart had genomen. En na iedere volgende hap kwaakte hij nog harder, met steeds meer verbazing en verrukking: “O nee, dat kan niet waar zijn!” of “Ah, dit is absoluut ongelooflijk!”
Ook de gastheer zelf begon te genieten van de subtiele smaaksensaties, de verfijndheid van de aardbeiencrème en het krokante biscuit van de imposante taart. En hij kwam tot de conclusie dat er soms maar weinig voor nodig is om een eenvoudige hond compleet gelukkig te maken. Vervolgens dronk hij nog een kopje geurige thee en draaide zich om naar zijn nieuwe schilderij om te zien hoe het er vanuit de verte, vanaf het andere einde van de salon, uitzag.

Professor Adelbert was erg verbaasd toen hij in de gaten kreeg dat het schilderij er een beetje uh … vreemd uitzag. Beter gezegd: er was helemaal geen schilderij! Aan de muur hing alleen een lege vergulde lijst – koud en doods, als een uitgeschakelde televisie.
“Ohhh, wat verschrikkelijk, het schilderij is verdwenen!”, sprak de Professor verbijsterd. De gasten draaiden zich ook om en verstijfden met open mond van verbazing en schrik. Toen stortten ze zich allemaal op de lege lijst om er zeker van te zijn dat, wat ze met hun eigen ogen zagen, ook echt waar was.

Vertaald uit het Litouws door Anita van der Molen
2013