Een naam in het donker (fragment)

Uit de roman ‘Vardas tamsoje’ van Renate Šerelytė

Renata-S_cover.jpg

I
Het belangrijkste is om de mensheid te dienen, in welke gedaante zij zich ook voordoet / Opschrift boven de deur van de Afdeling/

Hoewel het donker onvoorzichtig is en een grote hoeveelheid wanordelijk bewijsmateriaal en stille getuigen achterlaat, kun je hem nooit betrappen. Nooit worden de ware motieven van zijn misdaad opgehelderd. Het donker doet denken aan een maniak zonder ouders of kindertijd, daarom kunnen de psychiaters en advocaten van de rechtbank zich nergens op baseren. Het donker, dat zijn de fluwelen omslagen van de dossiers. Hun zachte, maar koele aanraking voel je tot je de laatste pagina hebt omgeslagen.
O, als dat het onderzoek zou kunnen helpen …! Al was het maar om één versie te verifiëren … Helaas. Er rest alleen een weemoedige bitterheid, die naar men zegt eigen is aan kunstenaars maar helemaal niet nuttig voor een verstandig mens. Kunst zal de wereld niet redden, eerder naar de ondergang leiden. Je hebt helemaal gelijk, beste lezer, als je denkt dat Stalin niet zonder artistieke inspiratie kon toen hij het Goelag-systeem creëerde. En wat te denken van Hitler? Brezjnevs hang naar barokke versierselen was ronduit ziekelijk en heeft de nationale economie niets goeds gebracht. En aangezien kunst om de een of andere reden verbonden wordt met spiritualiteit, worden beide steeds dubbelzinniger en compromitteren zich steeds meer. Daarom constateer ik altijd met genoegen dat verstand de grootste waarde van de mens is. En je moet het verstand dienen, niet de mensheid. De mensheid zonder verstand stelt weinig voor hoewel het verschijnsel als zodanig wijdverbreid en zelfs verontrustend is.

Atali, de secretaresse van de baas met de lange, vlaskleurige vlecht en de lichtrode ogen van een albino, stak haar hoofd om de deur en verstijfde met open mond, terwijl ze probeerde te bedenken wat ze ook alweer in mijn kantoor zocht. Ik verdenk haar ervan dat ze in haar vrije tijd in mijn papieren neust.
“Ik ben nog niet weg, Atali”, zei ik vriendelijk. “Ik zit hier nog wel tien minuten.” Ik wierp een blik op het stapeltje klachten en voegde eraan toe: “Ik heb vandaag trouwens niet veel interessants te doen. Een anonieme klacht over morele losbandigheid van mevrouw R.B. De auteur zullen we onder de intelligentsia moeten zoeken, want ik heb niet een grammaticale fout gevonden. Woont er niet toevallig een bekende schrijver in ons district?..”
Atali bloosde tot in haar haarwortels. “Er staat op maandag een vergadering gepland”, mompelde ze en sloot de deur waarbij ze in de haast haar anderhalve meter lange vlecht afknelde.
“Dat weet ik.”
Atali trok haar vlecht weg en gooide de deur dicht.

Toen de stemmen, het geritsel en het gerammel van de emmer van de schoonmaakster in de verte waren weggestorven, zag ik bij het dichtdoen van de buitendeur hoe grijze spinnenwebben door de vale lucht vlogen. Hoogstwaarschijnlijk geen spinnenwebben maar Atali’s haren, losgeraakt uit haar plastic haarklem (zo’n tweezijdige kam met tanden van verschillende dikte, die vroeger een luizenkam genoemd werd. Aldus een bekende, botte schrijver die in zijn kindertijd meer dan eens last had gehad van genoemde beestjes.
Ik verlang niet terug naar vroeger tijden of tweezijdige kammen. Mijn kapsel is zo volmaakt als dat van een oud-inwoner van het Pravieniškiai-kamp. Daarom houden kapsters niet van mij, begrijpen vrouwen mij totaal niet en hebben mannen geen mening over dit onderwerp. Vreemd. Over het algemeen vinden zij overal wat van. Ze hebben vooral veel verstand van mechanismen. Ze zouden ook mijn dienstpistool uit elkaar halen als ik het in een bar op de tafel zou leggen. Ik draag het in een handtasje, zoals eens de beroemdste Litouwse dichteres. Het is alleen niet bekend of ze er een irritante criticus – al was het er maar één – mee doodgeschoten heeft. Literatuurhistorici laten zich hierover niet uit. Jammer. Als er een lijk zou zijn, desnoods een historisch, zou de nauwe band aan het licht zijn gekomen die de kunst met het volk verbindt en ervan getuigt dat dichters mensen zijn en geen monsters.
Wat kan er erger zijn dan levende doden vereren en ook nog hun woorden citeren? Want, om je de waarheid te zeggen, die woorden stellen weinig voor – zij wekken niet op uit de dood en bieden ook geen troost.
De patronen laat ik altijd thuis, in het doosje met de kruiden. Af en toe kijk ik of ze niet in kaneel zijn veranderd. Aan de andere kant, op iemand schieten alleen omdat hij een dichter is, is een vergissing, of je het wapen nu laadt met patronen of met ongemalen peper. De heiligheid van het leven is onvoorwaardelijk. Vooral in het weekend als ik vrij ben. Als er een schlemiel zou opduiken, die het zou wagen de jarenlange traditie te minachten om in het weekend niemand neer te schieten of te wurgen, zou hij kunnen rekenen op een algehele veroordeling. Pleeg geen zelfmoord op zaterdag, beste lezer, of je het nou moeilijk hebt, wordt achtervolgd door depressies, knaagdieren en duivels, of niet. De eerzame burgers van de stad komen niet naar je begrafenis en meerdere generaties honden zullen tegen je grafsteen plassen. Naar het schijnt verdwijnt deze vreemde en ongemotiveerde verslaving pas in de vierde generatie. Ik ben er niet zeker van of die gewoonte alleen aan honden eigen is.

In de koele herfstschemering, die deed denken aan een zachte, licht naar chloroform ruikende flanellen zakdoek – blijkbaar was hij al gebruikt waarvoor hij was bedoeld – doemde een op een kast lijkende vorm op. Hij kwam ook met de snelheid van een kast dichterbij. Zulke op entresols lijkende schouders konden maar aan één persoon toebehoren.
“Goedenavond, chef,” groette ik en kon nog net de neiging onderdrukken om een reverence te maken. De entresols schudden, er klonk onduidelijk gegrom en groene ogen flikkerden ongezond. Toen de baas zich verwijderde, bekroop me een naar voorgevoel. Alsof het maandag was en er iets stond te gebeuren. Naar adem snakkend rende ik naar huis en deed de deur van het slot. Alles in orde. De meubels zijn niet stukgeslagen, op de muur staan geen bloederige citaten uit Openbaring en mijn kat leeft en zit rustig bij de omgestoten Aloë vera.
“Yin Yang!” zei ik streng. “Aloë vera is heel geschikt om wonden mee te behandelen. Wat moet ik nu gebruiken als een of andere maniak me aanvalt? … Nou? …” De kat keek me zwijgend aan. Kennelijk ging ze na in hoeverre deze hypothese overeenstemt met de werkelijkheid. “Maar Aloë vera alleen helpt waarschijnlijk niet. Je hebt wodka nodig. Kompressen en zo … Je snapt het wel.” Yin Yang snapte het. Ze miauwde kort.
De eenvoud van dieren fascineert me. Ze veranderen door de jaren heen niet, ze blijven wat ze waren – volmaakt; mensen daarentegen degenereren steeds meer hoewel ze menen dat ze geweldig zijn. Misschien zou het lukken om dat rampzalige proces af te remmen als de mensen niet zoveel zouden praten over hun volmaaktheid.

Ik deed de kast open – ik wilde een muts pakken omdat het buiten koud was. Vanaf de plank staarde een gipsen hoofd met krassen op de neus mij aan. Het deed een beetje aan Poesjkin denken en een beetje aan de oude vrijgezel Klepavičius, de dierenarts. Op zijn oude dag had hij zijn verstand verloren – hij had het plan opgevat om mensen te gaan behandelen maar schreef uit gewoonte diergeneesmiddelen voor. Zijn goedgelovige patiënten namen ze in en werden zelfs beter. Niet zelden likte zo’n als door een wonder genezen persoon de hand van Klepavičius, onderwijl met grote, vochtige ogen in het droge en waakzame gezicht van de dokter kijkend. Ik ging niet naar Klepavičius om behandeld te worden – ik kocht er tulpen. Het kweken ervan ging de oude esculaap nog beter af dan het genezen.

In maart vierde Atali altijd haar verjaardag – natuurlijk op de Afdeling, die haar huis en heiligdom was. Voor die gelegenheid draaide ze haar vlaskleurige vlecht in een knot op het achterhoofd. Ze zag er dan uit alsof er een uit twijgen gevlochten mand op haar hoofd geland was. En hoewel je je in dit stadje voor niemand kunt verstoppen, of je nu een mand of een autoband op je hoofd draagt, is het toch beter dat de mensen zich minder verbazen wanneer ze je tegenkomen. Daarom is het het beste om kaal te zijn of helemaal geen hoofd te hebben.
Onderweg kocht ik Merlot. Mijn handtasje, dat hinderlijk tegen mijn zij sloeg, werd plotseling waardevol en onmisbaar als een steen voor een drenkeling. Voorbij het kerkhof van de Sovjetmilitairen klauterde ik de heuvel op. Het bankje wachtte op me – eenzaam, een beetje verrot, de verre lichtjes van de stad glinsterden erop als gemorste orimulsie. Ik krabde aan het oppervlak. Nee, het plakt niet. Het meer ruiste aan mijn voeten, de ingedutte papierwinkel van de Afdeling.
Achter mijn rug kraakte iets. Ik sprong op.

Vertaald uit het Litouws door Anita van der Molen
April 2012