2 gedichten

Van Alvydas Šlepikas

Verblekend fresco

verblekend fresco licht zandbruin gekleurd
aan een kerkmuur uit de renaissance
Christus' brood brekende handen worden al zwart
een gebarsten gelaat
elk jaar diept de spleet verder uit

boven de hoofden
tegen de koepel
glas-in-lood o zo dun – de tijd
sloeg een aantal ramen kapot – ze zijn vervangen en nu
doodgewoon
door de gewone – schijnt een gewone winterdag
door de rode – een rode:
takken van een rode esdoorn reiken om lief te kozen
het patina hoofd van de kerk

ik zit geknield
en kijk met het hoofd in m'n nek naar de opgaande damp
uit mijn mond
ik bid niet:
ik ben zestien jaar oud
te oud om nog te geloven
te jong om alweer
te geloven

de sopraan van mijn moeder
stuitert rond in de bogen van de kerk
dwaalt rond
tot de hoogste noot is bevroren
bij de rode winterdag

Christus kijkt naar mij
vanuit het eeuwenoude fresco
en doorgrondt al mijn gedachten zelfs
mijn erotische dromen, vullend de ruimte tussen school en de kerk
ik kniel in de koude en halflege naaf
haast tegen de hemelboog
zingt een in moeders keel neergestreken
vogel

aan de andere kant
van de muren
weergalmt het geronk van motoren –
mijn kameraden de centauren
zoeken de dood:

ik zie mijzelf, niet meer in leven, onder een zwaar, nog reutelend
beest – zijn stinkende bloed
gutst op mijn gezicht
op de sneeuw
op een rode winterdag

uit het afbladderende fresco wil Christus mij
met de ogen geloken iets zeggen

ik kniel met het hoofd in de nek
en bid niet




Thuis

De grijsaard klautert naar de muur, het hoofd gebogen,
De stad houdt ginder op, de heide ligt wijd open.
Het ochtendlicht verft de natuur, ontwaakte vogels schieten
Gratieus tussen de takken door, in de schaduw
Gevlochten voorjaarskransen,  aandachtig luistert
De haveloze man, zijn oor tegen de stenen,
Bedroefde, bleke mieren lopen over
Zijn ongeschoren kaken. Hij gaat zitten, kijkt
En draait verrotte strootjes in zijn handen rond, die zijn hier veel.

Dit stukje grond – er werd hier ooit gewoond. Maar
Reeds lang is niets gebleven, slechts herinneringen
Die wellicht jij je zelfs niet eens herinnert, maar een ander
Allang alweer vergeten mens. Je hoort gejammer
Ver weg van hier waar fladderende schepseltjes, heel kleine,
Zich jou herinneren en huilen
Met hongerige stemmetjes.

Vertaald uit het Litouws door Anita van der Molen
2017